Hiernaast beelden uit de tentoonstellingen bij MOTI (3D: kijkdozen) en bij
Reuten Galerie en Arti & Amicitiae (2D: schilderijen en tekeningen). De
kijkdozen bij MOTI zijn de eerste concrete stap naar Het Gele Huis (zie
nieuw/Het Gele Huis).
> Hieronder de openingstoespraken bij VAN GOGH MINI'S –
80 kunstenaars, 80 kijkdozen in MOTI en bij Je ne suis pas
Vincent in Reuten Galerie
MOTI Breda, 2 april 2016 – 21 augustus 2016
Reuten Galerie Amsterdam, 16 januari – 21 februari 2016
Arti et Amicitiae Amsterdam, 24 augustus – 30 oktober 2015
Bij de opening van VAN GOGH MINI'S
Wist u dat Vincent van Gogh in het laatste jaar voor zijn dood een man heeft geschilderd met maar één oog? Als er ooit een geschikt moment is geweest om u met die man te identificeren, dan is het nu. Want vandaag gaat u kunstwerken over Van Gogh bekijken in kijkdozen, wat betekent dat u regelmatig één oog zult moeten dichtknijpen. Dan kunt u geen diepte meer zien en dat is precies de bedoeling. Zoals Van Gogh keek naar de driedimensionale wereld en die in twee dimensies op zijn papier of doek moest zien te krijgen, zo hebben de tachtig kunstenaars in deze expositie gekeken naar Van Gogh′s werk en daar weer iets driedimensionaals van gemaakt. Ruimtelijke kunstwerkjes die u dus met één oog weer plat gaat zien. Interessant, zult u zeggen, maar waarom dit alles opgehangen aan Van Gogh? Is het omzetten van 3D in 2D niet de opgaaf van zowat alle schilders? Jazeker, maar het aardige aan Van Gogh is dat hij daar openlijk en ongegeneerd de grootste moeite mee heeft. De wetten van het perspectief kreeg hij nooit in de vingers, hoe hard hij daar ook zijn best voor deed. Waarom lukte hem dat niet? Had hij te weinig talent op dat gebied? Ja, zo kun je het wel formuleren. Maar je zou het ook heel anders kunnen zeggen. Van Gogh beheerste het perspectief niet omdat het niet bestaat. Omdat het perspectief nooit vastligt en altijd op de vlucht is voor het menselijk oog. Iedereen die weleens in een open landschap rondkijkt, kent de ervaring dat de schijnbaar strak gemarkeerde horizon stiekem een eindje verderop gaat liggen zodra je er naartoe wandelt. Dat is precies de manier waarop Van Gogh naar zijn landschappen moet hebben gekeken. Harald Schole begreep dat opeens toen hij in zijn kijkdoos een tekening van De Sterrennacht met witte epoxyhars weer ruimtelijk probeerde te maken. Al doende kwam hij erachter dat Van Gogh niet op één, maar op wel vier of vijf plekken moet hebben gestaan toen hij zijn tekening maakte. En ook dat hij waarschijnlijk twee horizonnen hanteerde, de cipres er pas later in zette, en zo nog het een en ander. Verrassende ontdekkingen, die tegelijkertijd een schitterend nieuw kunstwerk hebben opgeleverd. Dat is het grote voordeel wanneer kunstenaars zich op Van Gogh storten. Ze gaan hem niet te lijf met de witte handschoentjes van de kunsthistorici, maar maken hun handen net zo vuil als Van Gogh dat zelf deed. Dat levert originele inzichten op die we niet in de boeken lezen, u zult er op deze tentoonstelling nog meer van zien. En wat u ook zult zien is dat niet alle kunstenaars onder een kijkdoos hetzelfde verstaan als meneer Van Dale, die er in zijn grote woordenboek de volgende omschrijving van geeft: „(schoenen)doos waarin enigerlei opstelling van voorwerpjes of afbeeldingen door een opening in een zijwand bezichtigd kan worden“. Aan die definitie heeft lang niet iedereen zich gehouden, want zo gaat dat met kunstenaars. Je roept „horizon“ en ze willen er meteen achter kijken, je roept „kijkdoos“ en ze knallen bij voorbaat uit het format. En dus zijn er niet alleen Van Gogh Mini′s aangeleverd maar ook Van Gogh Maxi′s. Zoals een kist waarin een door Van Gogh geschilderd café is nagebouwd. Een nachtkastje met Van Gogh′s bijbel. Een caleidoscoop en een praxinoscoop. Een luchtaquarium met twee grote krabben erin die Van Gogh en Gauguin voorstellen. En zelfs werken die verdacht veel weghebben van schilderijen. Uiteraard heeft de curator deze vrijbuiterij en grootheidswaan binnen de perken proberen te houden. Maar niet al te strikt, al was het maar omdat hijzelf als eerste een maquette van Van Gogh′s Slaapkamer inbracht die nog niet in drie verhuisdozen paste. Bovendien voelde hij niets voor een beleid van uitsluiting, wetend dat je dan onherroepelijk in een doodlopende straat terechtkomt waar het woord creativiteit niet meer bestaat. Waarom zou het oermodel van de kijkdoos ook de alleenheerschappij moeten hebben? Het gaat niet om de typische kijkdoos, het gaat om de typische kenmerken, de intimiteit, het spel van 2D en 3D, het maakwerk, de universele charme. Dat zijn zulke sterke eigenschappen dat je als Mini′s niet bang hoeft te zijn om ook een paar Maxi′s als buren te krijgen, je knapt er juist enorm van op. En dus hebben we ons kijkdozenlandje van eenogen ook maar opengesteld voor een aantal twee-ogen, en zelfs een paar drie-ogen. In sommige dozen kun je zo hevig driedimensionaal ronddolen dat je er vangoghiaans van gaat hallucineren en anders wel vangoghiaanse koppijn van krijgt. Maar even verderop zijn er dan gelukkig weer die kalmerende, serene, contemplatieve exemplaren, die niet de woeste nachtluchten of vurige koppen van Van Gogh tot onderwerp hebben, maar slechts zijn kwaststreken. Jurriaan Löwensteyn en Josine Timmer huldigen die kwaststreken zelfs door ze weg te laten. Jurriaan heeft Van Gogh′s toetsen weggestanst uit een kijkdoos van stoer metaal, Josine heeft ze weggeknipt uit een doos van fragiel papier. Het zijn allebei subtiele, abstracte werken geworden, en toch zijn ze onmiskenbaar vangoghiaans – met dank aan het gezelschap van andere, uitgesproken figuratieve werken. Het is deze prachtige mix, beste kunstvrienden, waarin het wezen van Van Gogh schuilgaat. Dat wezen bestaat eruit dat hij, ondanks zijn ingebakken neiging om de hogere luchtlagen op te zoeken en naar de sterren te reizen, altijd met de voeten op de grond is gebleven. Nooit heeft hij iets anders kunnen schilderen dan wat hij levend voor zich zag, en altijd heeft hij daar ook voorbij gekeken. Aan alle kanten week hij af van de werkelijkheid, en tegelijk klampte hij zich er hartstochtelijk aan vast. Dat is wat u op deze kijkdozententoonstelling in alle geuren en kleuren kunt ervaren. Niet alleen dankzij die tachtig prachtwerkjes van de kunstenaars, maar evengoed dankzij het dreamteam van MOTI, dat deze bonte collectie tot zo'n schitterende eenheid heeft gesmeed. Met zo'n team kan elke curator een wereldexpositie maken, zelfs wanneer hij van tentoonstellen niet meer verstand heeft dan Van Gogh van het perspectief. Vandaar dat ik u tot besluit nog graag een dringende aanbeveling meegeef. Als u bij het rondkijken zo nu en dan een oog over heeft, richt het dan op de grootste kijkdoos van allemaal, de tentoonstellingsruimte als geheel. Wij, de curator en de kunstenaars, zijn allen die op welke manier ook aan dit 81ste kunstwerk hebben meegebouwd, innig dankbaar voor hun gouden handen en hun grote hart voor de zaak. Hun onvoorwaardelijke toewijding zullen we ons nog herinneren lang nadat MOTI jammerlijk zal zijn opgeheven.
Ik dank u voor de aandacht en wens u veel kijkplezier.
© Cornel Bierens, Breda, 2 april 2016
Bij de opening van Je ne suis pas Vincent
Tweeënhalve maand na de sluiting van de eerste versie van deze tentoonstelling in Arti, staan we hier alweer voor de opening van de tweede aflevering. Antoinette Reuten zag onmiddellijk hoeveel potentie dit project heeft, en hoort duidelijk niet bij de mensen die, zoals ik dat letterlijk heb opgevangen, „zo langzamerhand hun buik vol hebben van Van Gogh“. Jazeker, van een bepaalde Van Gogh hebben we allemaal onze buik vol, van dat eenzijdige imago dat een onbegrepen zielenpoot van hem maakt, een arme sloeber met een oor dat maar niet ophoudt met bloeden. De kunstindustrie spint garen bij ons medelijden. Tegenover de toeristische melkkoe Van Gogh staat de artistiek goudmijn Van Gogh, die nog altijd de bron is van nieuwe schilderkunstige juweeltjes, zoals deze expositie opnieuw bewijst. Het was niet eenvoudig om de 58 werken van veertig kunstenaars tot een klinkende compositie te smeden, maar met veel passen en meten is het toch gelukt. Met passen, meten én mondrianen, zoals Antoinette het steeds noemde. Mondrianen, dat is één schilderij neerhangen en daar dan een paar andere omheen groeperen, altijd asymmetrisch en altijd zonder midden. Het heeft buitengewoon verhelderend gewerkt en het was een wonderlijke ervaring: ik dacht dat ik bezig was een expositie over Van Gogh in te richten en ondertussen zag ik de hele tijd Mondriaans op de muur. En niet alleen op de muur. Ook toen ik tussendoor even de nieuwe Groene Amsterdammer opendeed, sprongen die twee namen mij direct in het oog. Ze stonden in een stukje van Rudi Fuchs over de schilder Jan Commandeur. Fuchs noemt de kleuren van Commandeur „fel“ en „luidruchtig“. „Daarbij vergeleken,“ schrijft hij, „lijken de gele kleuren van Van Gogh bijna gedempt. Dat komt doordat die, hoe vrij ook, naar de natuur zijn geschilderd en daar rekening hielden met atmosferische stemmigheden van licht en schaduw. Later kwam Mondriaan die“ – en de rest van de zin is schuin gedrukt -„de schaduw uit de kunst heeft gehaald.“ Ik las het met al die nadruk en was verbijsterd. Ho ho Rudi, riep ik, zo zijn we niet getrouwd. Mondriaan de schaduw uit de kunst gehaald? Heb je dan nooit bij Van Gogh onder zijn bed gekeken? Onder de stoelen, het tafeltje en achter al die andere spullen in zijn slaapkamer? Geen schaduw te bekennen. Op deze tentoonstelling wordt dat opmerkelijke feit in diverse schilderijen benadrukt. Zo zie je maar, iedereen heeft zijn eigen held. We gunnen Fuchs de zijne, maar voor ons is het Van Gogh die de schaduw uit de kunst heeft gehaald. En tegelijkertijd, en daarom telt ónze held dubbel, is Van Gogh degene die een van de mooiste schaduwen in de kunst heeft geschilderd. Het is zijn eigen schaduw, in Zelfportret op weg naar Tarascon, ook wel bekend als De schilder op weg naar zijn werk. Francis Bacon heeft er prachtige dingen mee gedaan, en ook op deze tentoonstelling is er een echo van te zien. De bewondering voor Van Gogh die uit mijn woorden spreekt, doordrenkt in mijn ogen alle werken die hier hangen. Maar het is geen pathologische bewondering, geen idolatrie. We huldigen ook de kritische distantie, wetend dat we daarzonder nooit kunst kunnen maken. Vandaar ook de titel die we hebben gekozen, Je ne suis pas Vincent. We mogen die gast, maar we vallen niet met hem samen. We wilden wegblijven van het hysterische omhelzen dat in Frankrijk is begonnen, eerst met Je suis Charlie en toen werd het Je suis Paris. Nee, Je suis Vincent zou belachelijk hebben geklonken, al was het maar omdat Van Gogh zelf dat niet eens op zijn T-shirt zou hebben geschilderd. Kijk maar naar al die zelfportretten van hem, hoeveel verschillende karakters zie je dan wel niet. Van Gogh was niet één iemand, Van Gogh was een menigte. In Frankrijk schijnt dat Je suis trouwens ook zijn langste tijd wel gehad te hebben. In ieder geval voor Lassana Bathily, de onbetwiste held van Frankrijk nadat hij bij de aanslag op de Joodse supermarkt in Parijs vijftien gijzelaars redde door ze in een koelcel te verbergen. Hij heeft deze week een boek gepubliceerd met de titel Je ne suis pas un héros. Bathily heeft het begrepen. Hij weet dat hij, om een ware held te zijn, niet naar zichzelf moet gaan kijken door de bril waardoor anderen hem het liefst zien. Kunst is misschien wel vooral daarvoor: om ons te wapenen tegen al die rollen en identiteiten die de wereld voortdurend op ons wil drukken. Want hoe mooi, dapper of voorbeeldig we ook mogen lijken, we zijn toch altijd weer net even anders, net even complexer en tegenstrijdiger. Daarom vond ik het geniaal van Antoinette toen ze bedacht dat bij het verlaten van deze tentoonstelling er ook nog een spiegel moest hangen met daarop de woorden ken ik niet, was ik niet. Zodat we allemaal nog even naar onszelf kunnen kijken en ons afvragen: ben ik dat? Ik nodig u van harte uit om straks bij het weggaan even die kritische blik op uzelf te werpen. Maar dan moet u zich wel eerst de tijd gunnen om kunst te kijken (in de voorruimte), en daarna een glas te drinken (in de achterruimte). Mijn dank is groot en gaat uit naar Antoinette, naar haar familie voor de hand- en spandiensten, naar de kunstenaars voor hun genereuze deelname en naar u allen voor uw aanwezigheid. Daarbij druk ik u nog op het hart om zeker een keer terug te komen, want als u alleen bent ziet u meer.
© Cornel Bierens, Amsterdam 16 januari 2016